Marco lag op zijn rug nog even te mijmeren in zijn bed. Hij dacht nog even aan de ruzie met Marcel, en het maken van het schild wat zijn moeder vertelde. Toen hij eenmaal weer ontspande en zijn ogen sloot, belandde hij al snel in dromenland.

Het was nog vroeg in de ochtend. De zon was net op en piepte boven de bomen uit, maar had nog weinig kracht. Marco was lekker op tijd wakker. Hij scheurde twee stukken af van het brood dat zijn moeder de vorige dag had gebakken. Het eerste stuk at hij nu op, met wat appel en druiven erbij, en het tweede nam hij mee voor onderweg.

De vogels floten vrolijk, en een fris briesje waaide onder de heldere lucht met weinig wolken. Marco liep het marktplein over. Midden op het plein stond een vierkante zuil met aan elke kant een lantaarn. De vier lantaarns verlichtten elk een tekening, zorgvuldig uitgehouwen op een granieten plaat.

Bij de zuil stond een vrouw met golvend blond haar, verdiept in de tekeningen. Het viel Marco op dat ze leek te glanzen in haar mooie, rijkelijk versierde blauwe jurk met veren die wel van een valk leken te komen. Ze zag er bijna engelachtig uit, met een fijn gezicht en vlekkeloze kleding. Ze groette Marco vriendelijk, en hij groette haar nonchalant terug voordat hij over de loopbrug het dorp uit liep, het dichtbegroeide bos in.

Over een drassig en heuvelig bospaadje baande hij zich een weg naar het rustige meertje, waar hij een paar lekkere vissen wilde vangen voor het avondeten. Marco’s moeder werkte in het kasteel, en daarom woonden zij en Marco binnen de stadsmuren, in een klein huisje dicht bij de stadsmuur.

Toen Marco bijna bij de steiger was, hoorde hij het geknetter van een kampvuur. Hij kon het vuur ruiken, en een sliertje rook steeg op boven de boomtoppen.

“Dat is raar,” dacht hij. “Een kampvuur midden in het bos.” Nieuwsgierig liep Marco dichterbij. Door de rook heen zag hij aan de andere kant de schim van een persoon.

Aan het kampvuur zat een man, gekleed in een lange bruine jas. zijn handen en gezicht waren ruig, en zijn baardje kort en slordig. Om zijn hals droeg hij een grote metalen ovale amulet. Links van hem lag een lange wandelstok en aan zijn andere zijde een plunjezak. Hij zat stil, met zijn ogen gesloten. Naast de man lag een grote, bruine hond te slapen. Zijn brede kop rustte op zijn poten en zijn staart lag langs zijn lichaam. In de handen van de man hield hij een kraai vast. De kop van de vogel bewoog rustig heen en weer. Het zag ernaar uit alsof hij het prima vond dat de man hem zo vasthield. Marco liep dichter naar de man toe en knielde naast hem neer.

Onder Marco’s knie brak een droog takje. Het geluid maakte de hond alert. Hij deed zijn ogen open, spitste zijn oren en ging rechtop zitten. Hij kwispelde met zijn staart, maar ging niet bij de man weg.

“Meneer… Wat doet u?” vroeg Marco bijna fluisterend.

De man opende één oog, keek naar Marco en reageerde met een diepe, maar kalme stem: “Sst, even geduld.”

“Oké,” zei Marco zachtjes. Hij wachtte rustig af. Ook de hond naast de man ging weer liggen, alsof hij zich van niets bewust was.

Marco legde zijn visspullen naast zich neer en ging ook zitten. Hij keek de man nog eens goed aan en zag hem rustig en heel diep ademen. Over het vuur heen stond een standaard waaraan aan een ketting een pan met water hing. Het water was bijna aan het koken.

Na een poosje stond de man met moeite op en opende zijn handen. De kraai ging op zijn hand zitten, schudde zijn verenpak en vloog in een rechte lijn weer weg. Hij landde op een tak laag in een boom dichtbij. Marco en de man konden nog net zien hoe de kraai zijn vleugels een voor een uitstrekte. Hij schudde zijn verenpak nog, en eens ging zorgvuldig zijn verenpak poetsen.

De man glimlachte de kraai nog na en zei. “Zo, die is er weer helemaal bij!”

“Die vogel bleef rustig bij u zitten, hè meneer,” zei Marco enthousiast toen de man weer was gaan zitten aan de rand van het kampvuur. “Wat deed u nou met hem?”

“Ik gaf hem weer de kracht en energie om te kunnen vliegen,” zei de man. “Ik vond hem eerder vanmorgen op de grond onder diezelfde boom waar hij nu zit. Hij kon zijn vleugel niet goed bewegen.”

“Dus u heeft hem weer beter gemaakt?” vroeg Marco. “Bent u magiër of geneesheer of zo?”

“Nee nee! Ik heb hem geholpen zichzelf beter te maken. Daar is helemaal geen magie of toverkracht voor nodig. Iedereen had dit voor hem kunnen doen.”

‘Echt? Kan ik dat dan ook?’, vroeg Marco een beetje verbaasd.

‘Natuurlijk kan jij dat ook. Maar eerst even: hoe heet je? Dat praat wat makkelijker.’

‘Oow ja natuurlijk. Ik ben Marco, en ik woon hier met mijn moeder in het dorp hier even verderop. En u? Hoe heet u?’

‘Mijn naam is Gabriël. Ik ben geen geneesheer of magiër. Ik reis rond en leef van wat de natuur me geeft. Dan ben ik hier weer een paar dagen, daarna loop ik weer een stuk en dan blijf ik ergens anders weer een paar dagen. Zo trek ik het hele land door.’

‘Vorige week liep ik nog een stukje noordelijker aan de kust over het strand. En zag ik de zon ondergaan in de zee en voelde ik de frisse zeewind door mijn haren. Ik sliep op het strand, waar ik in slaap werd gesust door het geluid van de golven. Heerlijk.’

“Ik weet dat het niet zo heel ver is, maar ik ben er nog nooit geweest. Ik heb de verhalen gehoord van verschillende dorpsgenoten die er wel geweest zijn. Het lijkt mij heel mooi. Ik zou er graag is naartoe gaan.” Zei Marco.

‘Dat is ook zeker mooi. Water en golven zover als je kijken kunt. Dat was echt heerlijk, maar hier heb ik net een kraai geholpen met vliegen omdat hij zichzelf had bezeerd, en heb ik een fijn gesprek met jou.’

Marco keek nog eens goed naar de ketting om de nek van Gabriël. “Dat is een interessante ketting”

“Inderdaad, deze amulet is een oud artefact, gesmeed door een bekwame smid die ooit in deze streek leefde. Er wordt beweert dat hij het vuur van draken heeft gebruikt om het metaal te smeden, waardoor de amuletten een bijna onvernietigbare kracht kregen. Of dat ook echt zo is weet ik niet. Er zijn er vijf in totaal, elk met een uniek symbool of rune teken dat een element vertegenwoordigt: lucht, vuur, water, en aarde. Deze amulet is verbonden met de aarde.

Ik heb deze amulet geërfd van mijn leermeester, die hem op zijn beurt van zijn eigen meester had gekregen. Elk van de vijf amuletten is toevertrouwd aan een waardige hoeder, en zo zijn ze door de eeuwen heen doorgegeven.”

‘Ik leef zeg maar van wat Gaia me geeft, en in ruil daarvoor geef ik haar mijn liefde, zorg en aandacht.

‘Wie is Gaia?’, vroeg Marco verbaasd. “U reist toch helemaal alleen met uw hond. U zei trouwens ook vijf amuletten.”

“Oplettend hoor. De vijfde amulet is die van Ether het is het element dat de 4 andere verbind.”

“Ik reis nooit alleen, Marco. Balder is mijn constante metgezel, maar Gaia is altijd bij me. Ik hoef maar mijn hart te openen en ik voel haar aanwezigheid. Ze omringt ons overal, in elke blad aan de boom, in elke steen onder onze voeten. Gaia is Moeder Aarde, de bron van al het leven. Kun je je een wereld zonder haar voorstellen?”

Marco dacht even na. “Nee, dat klopt. Zonder Gaia zouden we nergens zijn.”

“Precies,” ging Gabriël verder. “En daarom moeten we voor haar zorgen. Alles wat we aanraken, van het kleinste grassprietje tot de grootste berg, is een deel van haar. Ons huis, gebouwd van steen, leem en hout, is net zozeer een stukje Gaia. De stenen zijn uit de aarde gehaald, het hout komt van bomen die door Gaia gevoed worden. Het is een magische verbinding, Marco. Hoe meer liefde en respect we aan Gaia geven, hoe meer ze ons zal zegenen.”

‘Dat snap ik niet. Hoe werkt dat dan?’

‘Hoe meer aandacht en liefde jij geeft aan Gaia, en des te meer je met haar verbonden bent, des te groter de beloning van Gaia zal zijn, en je kunt heel veel meer doen dan je gewassen water geven.’

Gabriël stond op zonder verder wat te zeggen, haalde uit zijn plunjezak twee houten kommetjes, en gaf ze aan Marco. Hij wenkte Marco om mee te komen naar de struiken even verder. Gabriël sleepte een beetje met zijn been. Hij gebruikte zijn staf als steun.

Ze liepen naar de struiken bij het pad. Gabriël wees naar een plant met dunne groene takjes en kleine witte bloemetjes. “Zie je dat?” zei hij. “Dit is vlierbloesem, daar maak ik vaak lekker drinken van.”

“Dat klopt zei Marco, dat maakt mama ook vaak.” Marco liep al naar voren en strekte zich uit om een handje bloesem te plukken van de plant.

Maar voor dat Marco de plant kon pakken stopte Gabriël hem. “Wacht even, Marco. Kijk eerst eens goed naar de vlierbloesem, en vertel eens wat je ziet.”

Marco deed een stapje achteruit en bekeek de struik van top tot teen. “Ik zie groene takjes, blaadjes en witte bloempjes. En meer niet, geloof ik.”

“Dat klopt helemaal.” antwoordde Gabriël. “Maar kun je misschien nog meer zien van de plant? Of misschien wel om de plant?”

Marco keek nog eens goed naar de plant, en daarna keek hij met een vragende blik naar Gabriël.

“Hoe bedoelt u dat precies, om de plant?”

Een glimlach verscheen opnieuw op het gezicht van Gabriël. Het leek ook of er een twinkeling in zijn ogen was.

“Kom eens naast me op de grond zitten.”

Gabriël ging op de grond zitten met zijn benen gekruist. Marco volgde zijn voorbeeld en ging naast hem zitten zo dat ze beide naar de vlierbloesem konden kijken.

“Zoals ik het je nu ga voordoen, heb ik het geleerd van iemand die ik jaren geleden op mijn reizen ben tegengekomen, heel ver weg van hier.”

“Nu weet ik hoe ik dit moet zien, en zie ik het overal in alles, en wanneer ik dat wil. Ik hoef er helemaal geen moeite meer voor te doen. Ik kan het als het ware aan en uit zetten.”

Marco luisterde aandachtig naar Gabriël, alsof hij het meest spannende verhaal ooit hoorde.

“Sluit je ogen, en stel je voor dat je zelf wortels groeit vanuit het botje onderaan je rug.”

“Misschien kun je een tinteling voelen, dat gebeurt soms, en soms voel je helemaal niets.”

“Het enige dat voor nu belangrijk is, is dat je voor je kunt zien dat je grote, stevige, dikke wortels ziet groeien die je stevig vasthouden aan moeder aarde. Wortels waarmee je je aardt aan Gaia.”

“Kun je dat voelen?”

Een paar seconden bleef het stil, met alleen het geluid van de wind door de blaadjes en een knisperend kampvuur op de achtergrond.

“Ik voel het kriebelen in mijn rug!”

“Hé, en nu is het weer weg.”

“Heel goed,” antwoordde Gabriël. “Kijk nu eens naar de vlierbloesem. Wat zie je nu?”

Marco kijkt intens naar de plant, knijpt zijn ogen een beetje dicht, en tuurt naar de vlierbloesem.

Op dat moment werd de stilte abrupt verstoord. De kraai vloog op en scheerde vlak over het tweetal heen. De hond van de man sprong op en blafte luid.

  • Bericht reacties:0 Reacties

Geef een reactie